Bach, Johann Sebastian
Biografie Johann Sebastian Bach
Geboren: 21 maart 1685 in Eisenach, Duitsland
Gestorven: 28 juli 1750 in Leipzig, Duitsland
Land: Duitsland
Genre: Koormuziek – Toetsenmuziek – Kamermuziek - Concerten
Periode: Barok
Actieve jaren: 1700-1749
In zijn tijd genoot Johann Sebastian Bach meer bekendheid als virtuoze organist dan als componist. Zijn gewijde muziek, orgel- en koraalwerken en andere instrumentale muziek had een enthousiasme en ogenschijnlijke vrijheid, waar een uiterste nauwkeurigheid in verscholen zat. Bachs gebruik van het contrapunt was briljant en vernieuwend en de immense complexiteit van zijn compositiestijl – die vaak religieuze en numerieke symbolen bevatten die perfect ineen lijken te passen in een diepgaande puzzel van speciale codes - verbaast musici vandaag de dag nog steeds.
Bach werd in 1685 geboren in Eisenach. Hij kreeg viool- en klavecimbelles van zijn vader, Johann Ambrosius, een hoftrompettist van de hertog van Eisenach. De jonge Johann was nog geen tien jaar oud toen zijn vader stierf en hij als wees achterbleef. Hij werd in huis genomen door zijn onlangs getrouwde oudste broer, Johann Christoph, die in Ohrdruf woonde. Omdat hij een uitstekende zangstem had, kreeg Bach in 1700 een betrekking aan het Michaelis klooster in Lüneberg. Korte tijd later veranderde zijn stem, maar hij bleef aan als instrumentalist. Nadat Bach in 1703 in Weimar een kortdurende post als violist had bekleed, werd hij organist bij de Neue Kirche in Anstadt (1703-1707). Hij had geen warme relatie met de kerkenraad omdat de jonge musicus zijn verantwoordelijkheden vaak uit de weg ging en liever op het orgel oefende.
In een verslag wordt beschreven dat Bach vier maanden verlof had gekregen om naar Lübeck te reizen, waar hij zich de muziek van Dietrich Buxtehude eigen wilde maken. Lang na de verwachte terugkeerdatum kwam hij in Arnstad terug, tot grote ontzetting van de kerkenraad. Vervolgens werkte hij vanaf juni 1707 voor een korte tijd als organist aan de St. Blasius in Mühlhausen en in dat najaar trouwde hij met zijn nicht, Maria Barbara Bach. Tijdens zijn verblijf in Mühlhausen componeerde Bach zijn bekende Toccata et Fuga in D minor (BWV 565) en zijn eerste cantates, maar al snel ontgroeide hij wat de stad hem op muzikaal gebied te bieden had. Daarna aanvaardde hij in 1708 een betrekking bij de hertog van Sachsen-Weimar. Hij was de hoforganist en speelde in het orkest, waar hij uiteindelijk in 1714 de leiding over kreeg. In deze periode schreef hij vele orgelcomposities, waaronder zijn Orgelbüchlein. Als gevolg van politieke kwesties tussen de hertog en zijn ambtenaren verliet Bach Weimar en in december 1717 bemachtigde hij een positie als Kapellmeister in Köthen. In 1720 overlijdt plotseling Bachs vrouw. Zij laat hem achter met vier kinderen (drie andere kinderen waren op jonge leeftijd gestorven). Korte tijd later ontmoet hij zijn tweede vrouw, de sopraan Anna Magdalena Wilcke, met wie hij in december 1721 trouwt. Zij zou 13 kinderen baren, hoewel er slechts vijf de kinderjaren zouden overleven. Uit zijn jaren in Köthen dateren de zes Brandenburgse Concerten (BWV 1046-BWV 1051), een van zijn vele andere seculaire werken. In mei 1723 werd Bach kantor van de Thomas School in Leipzig en die betrekking behield hij tot zijn dood. In Leipzig componeerde hij het grootste deel van zijn religieuze en seculaire cantates. Uiteindelijk werd Bach ontevreden over deze betrekking, niet alleen vanwege de magere financiële vergoeding, maar ook door drukkende verplichtingen en inadequate faciliteiten. Daarom nam hij ook andere projecten aan, waarvan de leiding van het Collegium Musicum in Leipzig de belangrijkste was. Dit was een ensemble van professionele en amateurmusici, die in 1729 wekelijks concerten gaven. In 1736 werd hij ook muzikaal directeur van het hof in Dresden, in dienst van Frederik August II; hoewel de verplichtingen vaag en kennelijk weinig waren, kreeg hij hierdoor de vrijheid om te componeren wat hij wilde. In de jaren 1740 begon Bach uitstapjes naar Berlijn te maken, niet in het minst omdat zijn zoon Carl Philipp Emanuel daar als hofmuzikant werkte. De componist werd in mei 1747 warm onthaald door Koning Frederik II van Pruisen, voor wie hij het glorieuze, diepzinnige werk Das Musikalische Opfer (BWV 1079) schreef. Een van Bachs laatste werken was zijn 1749 Messe in B mineur. Door diabetes belaagd stierf hij op 28 juli 1750.
Geboren: 21 maart 1685 in Eisenach, Duitsland
Gestorven: 28 juli 1750 in Leipzig, Duitsland
Land: Duitsland
Genre: Koormuziek – Toetsenmuziek – Kamermuziek - Concerten
Periode: Barok
Actieve jaren: 1700-1749
In zijn tijd genoot Johann Sebastian Bach meer bekendheid als virtuoze organist dan als componist. Zijn gewijde muziek, orgel- en koraalwerken en andere instrumentale muziek had een enthousiasme en ogenschijnlijke vrijheid, waar een uiterste nauwkeurigheid in verscholen zat. Bachs gebruik van het contrapunt was briljant en vernieuwend en de immense complexiteit van zijn compositiestijl – die vaak religieuze en numerieke symbolen bevatten die perfect ineen lijken te passen in een diepgaande puzzel van speciale codes - verbaast musici vandaag de dag nog steeds.
Bach werd in 1685 geboren in Eisenach. Hij kreeg viool- en klavecimbelles van zijn vader, Johann Ambrosius, een hoftrompettist van de hertog van Eisenach. De jonge Johann was nog geen tien jaar oud toen zijn vader stierf en hij als wees achterbleef. Hij werd in huis genomen door zijn onlangs getrouwde oudste broer, Johann Christoph, die in Ohrdruf woonde. Omdat hij een uitstekende zangstem had, kreeg Bach in 1700 een betrekking aan het Michaelis klooster in Lüneberg. Korte tijd later veranderde zijn stem, maar hij bleef aan als instrumentalist. Nadat Bach in 1703 in Weimar een kortdurende post als violist had bekleed, werd hij organist bij de Neue Kirche in Anstadt (1703-1707). Hij had geen warme relatie met de kerkenraad omdat de jonge musicus zijn verantwoordelijkheden vaak uit de weg ging en liever op het orgel oefende.
In een verslag wordt beschreven dat Bach vier maanden verlof had gekregen om naar Lübeck te reizen, waar hij zich de muziek van Dietrich Buxtehude eigen wilde maken. Lang na de verwachte terugkeerdatum kwam hij in Arnstad terug, tot grote ontzetting van de kerkenraad. Vervolgens werkte hij vanaf juni 1707 voor een korte tijd als organist aan de St. Blasius in Mühlhausen en in dat najaar trouwde hij met zijn nicht, Maria Barbara Bach. Tijdens zijn verblijf in Mühlhausen componeerde Bach zijn bekende Toccata et Fuga in D minor (BWV 565) en zijn eerste cantates, maar al snel ontgroeide hij wat de stad hem op muzikaal gebied te bieden had. Daarna aanvaardde hij in 1708 een betrekking bij de hertog van Sachsen-Weimar. Hij was de hoforganist en speelde in het orkest, waar hij uiteindelijk in 1714 de leiding over kreeg. In deze periode schreef hij vele orgelcomposities, waaronder zijn Orgelbüchlein. Als gevolg van politieke kwesties tussen de hertog en zijn ambtenaren verliet Bach Weimar en in december 1717 bemachtigde hij een positie als Kapellmeister in Köthen. In 1720 overlijdt plotseling Bachs vrouw. Zij laat hem achter met vier kinderen (drie andere kinderen waren op jonge leeftijd gestorven). Korte tijd later ontmoet hij zijn tweede vrouw, de sopraan Anna Magdalena Wilcke, met wie hij in december 1721 trouwt. Zij zou 13 kinderen baren, hoewel er slechts vijf de kinderjaren zouden overleven. Uit zijn jaren in Köthen dateren de zes Brandenburgse Concerten (BWV 1046-BWV 1051), een van zijn vele andere seculaire werken. In mei 1723 werd Bach kantor van de Thomas School in Leipzig en die betrekking behield hij tot zijn dood. In Leipzig componeerde hij het grootste deel van zijn religieuze en seculaire cantates. Uiteindelijk werd Bach ontevreden over deze betrekking, niet alleen vanwege de magere financiële vergoeding, maar ook door drukkende verplichtingen en inadequate faciliteiten. Daarom nam hij ook andere projecten aan, waarvan de leiding van het Collegium Musicum in Leipzig de belangrijkste was. Dit was een ensemble van professionele en amateurmusici, die in 1729 wekelijks concerten gaven. In 1736 werd hij ook muzikaal directeur van het hof in Dresden, in dienst van Frederik August II; hoewel de verplichtingen vaag en kennelijk weinig waren, kreeg hij hierdoor de vrijheid om te componeren wat hij wilde. In de jaren 1740 begon Bach uitstapjes naar Berlijn te maken, niet in het minst omdat zijn zoon Carl Philipp Emanuel daar als hofmuzikant werkte. De componist werd in mei 1747 warm onthaald door Koning Frederik II van Pruisen, voor wie hij het glorieuze, diepzinnige werk Das Musikalische Opfer (BWV 1079) schreef. Een van Bachs laatste werken was zijn 1749 Messe in B mineur. Door diabetes belaagd stierf hij op 28 juli 1750.